Ze reisden met het schip De Jonge Jan Frederik van kapitein
Jan Godlieb Wilke.
Bron www.delpher.nl |
Coetzee reisde met Lackey en Pita in 1780 terug naar Suriname.
Op 15 mei vertrokken ze met schip De Jonge Jan Theodor van
kapitein J. Reijgers. Ze arriveerden in
Suriname op 27 Juli 1780.
Bron www.delpher.nl |
Bron www.delpher.nl |
E.J. Coetze overleed
kort na zijn echtgenote Alida Wossink in november 1785. Zoals gebruikelijk werd er een boedelinventaris opgemaakt
van de bezittingen van de overledene. Tot deze bezittingen behoorden ook zijn
slaven.
Lackey die tussen 04 juni 1778- 15 mei 1780 met zijn
eigenaar in de Nederlanden verbleef was een zoon van de vrije Prinses van Van
Meel. Prinses (mijn voormoeder) was in
1772 vrijgelaten door Alida Wossink, de latere echtgenote van E.J. Coetzee.
De analfabete Prinses nam een schrijver in de arm die voor
haar in de pen klom.
In februari 1786 diende zij een rekest in bij de Raad van
Politie in Suriname, waarin zij het volgende stelde: “Haar zoon en Pita waren
wettelijk vrije mensen, gezien artikel 5 van het plakkaat van 23 mei 1776 van
de Staten Generaal dat uit de koloniën meegenomen slaven stilzwijgend na een
verblijf van 6 maanden in de Republiek als vrije mensen zouden worden
beschouwd.”
Bron www.nationaalarchief.nl NL-HaNA_1.05.10.02_437_0128 |
Het plakkaat van de Staten-Generaal van 23 mei 1776
Bron www.nationaalarchief.nl NL-HaNA_1.05.10.02_224_0099 : detail van het plakkaat van 23 mei 1776 |
Het plakkaat werd ook in de Nederlandse pers gepubliceerd
Bron www.delpher.nl |
Bron www.delpher.nl |
Bron www.delpher.nl |
Bron www.delpher.nl |
Het plakkaat werd op 1 september 1776 in Suriname
bekendgemaakt
Bron www.nationaalarchief.nl NL-HaNA_1.05.10.02_224_0101 |
Waren Lackey en Pita ervan op de hoogte dat ze eigenlijk vrije personen waren? In ieder geval
maakte de heer Coetzee ze niet wijzer dan ze al waren en na terugkeer in Suriname
bleven ze (volgens het door Prinses ingediende rekest) in zijn dienst als slaven.
Het kwam vaker voor dat eigenaren zich niets aantrokken van
het plakkaat en hun slaven, na een langdurig verblijf niet de vrijheid gaven
waarop deze recht hadden. (Zie notulen Raad van Politie 27 augustus 1781)
Onder verwijzing naar
het plakkaat van 23 mei 1776 art. 5 vond Prinses dat haar zoon als vrij man
moest worden beschouwd.
Waarom heeft Prinses de slavenstaat van haar zoon niet
veel eerder aangevochten? Ondanks de ogenschijnlijke goede verhouding met het
echtpaar Coetzee-Wossink verkeerde ze toch in een te afhankelijke positie van
deze machtige en zeer rijke mensen. Haar andere kinderen en kleinkinderen waren
ook nog steeds eigendommen van haar werkgevers. Pas in 1785 slaagde ze erin om
haar oudste zoon Cojo (gedoopt Joseph) vrij te krijgen, na hem te hebben gekocht van
haar voormalige meesteres.
Na het overlijden van het stel Coetzee-Wossink in november 1785 zag ze haar
kans schoon en begon ze een procedure om Lackey en ook Pita vrij te krijgen
De executeur van de nalatenschap van Coetzee, C. Juliaans reageerde ten behoeve van de erfgenaam van E.J. Coetzee, een in
Nederland wonende tante, en beweerde dat Coeztee volgens artikel 5 van het
plakkaat bij de Hoog Mogenden verzocht had om de slavenstaat van zijn
persoonlijke bedienden te continueren, maar kon daarvan geen bewijs overleggen
en vroeg uitstel om alsnog met bewijzen te komen. Hij wees de vrijlating van
Lackey en Pita af. Het Hof gaf Juliaans 8 maanden de tijd om met bewijzen te
komen.
Het waren 8 spannende maanden voor Prinses. Kwam met elk
schip dat in de haven van Paramaribo arriveerde het schriftelijke bewijs dat
Lackey en Pita geen aanspraak konden maken op hun vrijheid?
Maar er kwam geen bericht uit Nederland.
Voor Prinses gold toen: geen nieuws, goed nieuws.
Eind november liet de opgeluchte Prinses een deurwaarder op
C. Juliaans afsturen met de eis om Lackey uiterlijk op 4 december 1786 vrij te
laten. Op 30 november vervoegde ze zich persoonlijk bij huize Juliaans om haar
zoon op te eisen.
Op 11 december 1786 na het verstreken van de termijn van 8
maanden klom er weer iemand ten behoeve van Prinses in de pen. Ook stelde de
heer A. Lemmers zich beschikbaar als borg voor Lackey en Pita. Een borgstelling was een vereiste om de
vrijheid te krijgen, zodat de voormalige slaaf niet te laste zou komen van de
gemeenschap.
Bron www.nationaalarchief.nl NL-HaNA_1.05.10.02_440_0284 |
Ondanks de tegenwerking van Juliaans slaagde Prinses uiteindelijk
erin om Lackey en via een straatvoogd Pita als vrije mannen te laten erkennen
door het gezag in Suriname. Op 14 december kregen Lackey en Pita de vrijheid waarvoor
Prinses zich zo vurig had ingezet en het Hof veroordeelde de heer Juliaans om de
kosten voor de gehele procedure betalen.
Maar het werk van Prinses van Van Meel was nog niet gedaan. Nog een zoon Quassie en haar dochter Coba, evenals haar kleinkinderen leefden nog in de staat van slavernij.
1.05.10.01 Gouvernementssecretarie invnr. 11 scan 0346
1.05.10.01 Gouvernementssecretarie invnr. 12 scan 0045
1.05.10.02 Raad van Politie invnr. 114 scans 0479-485
1.05.10.02 Raad van Politie invnr. 170 scans 0119,
343, 557
1.05.10.02 Raad van Politie invnr. 224 scan 0099,
101
1.05.10.02 Raad van Politie invnr. 437 scans 0125-139
1.05.10.02 Raad van Politie invnr. 440 scans 0277-286
1.05.10.02 Raad van Politie invnr. 657 scans 0279-280
Geen opmerkingen:
Een reactie posten