![]() |
Lingam, getekend door Pierre Sonnerat, uitgave 1782 Bron: www.delpher.nl |
Drie eeuwen geleden stond in de Perzische stad Kombru (Gamru, Gamron) , het huidige Bandar Abbas een tempel gewijd aan de Indische god Mahadeu. De Italiaanse reiziger Pietro Della Valle die rond 1617-1621 op zijn reis in die stad was, bezocht deze tempel en gaf een beschrijving van de gedaante waarin Mahadeu werd aanbeden, blz 12-15.
![]() |
![]() Bron: www.delpher.nl |
“....Ter rechte zijde van deze kleine afgoden stond een ander, die niet de gedaante van een mensch had, maar een witte en ronde steen was, gelijk een cylinder of ronde pijler, beneden een weinig breder, dan boven, en die ront toeliep. Ik vraagde aan deze Sami wat deze steen bediedde, en kreeg tot antwoort dat hij Sri Mahadeu was, een zeer vermaart afgod onder d’Indianen, van de welk de tempel van Kombru, die aan hem gewijd was, de naam voert ; daar hij (om te tonen, gelijk ik acht, dat 'er enige overeenkoming tusschen zijn en onzes geloof, en dat van de Mahometanen was, die daar in gelijk wij spreken) bijvoegde dat hun Mahadeu de zelfde is als onze vader Adam, den welk d’Indianen grote eerbiedigheit toedragen, en van de welk zij geloven dat hij in’t eilant Ceilan heeft gewoont; daar af hun boeken veel vertellingen verhalen, die geheel anders zijn, dan onze historien meebrengen, zo in ’t geen dat de tijt van zijn geboorte en leven aangaat, als ten opzicht van de d’andere omstandigheden die klarelijk aan ons tonen dat dit twee verscheide menschen zijn, en dat zo men Mahadeu voor Adam wil doen deurgaan, dit niet anders is dan een gezochte schijn om met ons gelijk te zijn, en een onkunde van onze verborgentheden. Ik vraagde ook aan hem waarom zij hun Mahadeu op zulk een vreemde wijze en gestalte vertoonden ; daar op hij mij geen andere antwoort gaf, dan dat het een oude gewoonte was, die zij altijt gevolgt hadden....”
![]() |
![]() Bron: www.delpher.nl |
Della
Valle vergelijkt de afbeelding met de spitse en vierkante obelisken van Egypte,
“met de welken de cylinders, of ronde
pijlers van onze Indianen gelijk waren, daar in geen ander onderscheit was, dan
zij ront zijn en aan de gront een weinig breder, dan aan de voet en dat hun
uitterste einde eer ront, dan puntig is [….] Dit zijn d'eerste beelden der afgoden,
die ik in mijn leven opentlijk als godheden heb zien aanbidden; en ik had groot
medelijden met d’onkunde en blintheit deze elendige menschen, de welken deze
eer aan hen bewijzen...”
Opvallend is dat de swamy (sami in de beschrijving) toen hij werd gevraagd door Della Valle naar het hoe en waarom van de vormgeving van Mahadeu, zich er van afmaakte met een vaag antwoord, dat het een oude gewoonte was, die ze altijd hadden gevolgd.
Natuurlijk
wist de swamy beter, maar deze Shivatempel stond in een Islamitisch land en hij
waakte ervoor om met deze verering van de Lingam, een woord dat ik bij Della
Valle niet ben tegengekomen, de toorn van de moslims over zijn tempel af te
roepen. De Indiërs hadden genoeg ervaring met orthodoxe islamitische heersers
die hun tempels en Lingams in Hindoestan hadden verwoest. Verder hadden de de
Indiërs ook vaker te maken met de nodige afwijzende oordelen van de Europese
christenen over hun religie in het
algemeen en de verering van de lingam in het bijzonder.
Della
Valle was in 1623-1624 in India.
Blz.82-83
Onderweg van Suratte (Gujarat) naar Ahmedabad, vlak na vertrek uit Kambye (Khambat) bezocht Della Valle een Shivatempel.
![]() |
![]() Bron: www.delpher.nl |
“…en een weinig voortgetrokken bezagen daar een tempel van Mahadeu, die daar zeer vermaart was. Het gebou daar af was klein, en van weinig aanzien; en men zag daar in geen ander afgod, dan die van Mahadeu, die niets anders is, dan een kleine pijler van steen, gelijk ik van Kombru in Persien schrijvende, daar ik dezelfde d’eerste maal zag, de zelfde vertoont zich beneden dikker dan boven en altijt enger opgaande, en die altijt in ’t ront eindigt. Doch het zij dat het zij ’t welk zij met deze pijler willen vertonen, ’t is zeker dat de naam van Mahadeu eigentlijk in hun taal Grote God betekent. Maar zekere lantslieden, die wij dicht daar bij vonden, ontstaken groot vermaak in ons door hun verhaal van deuchden van deze afgod, die zij wonderlijk geloofden te zijn. Zij vertelden van hem, dat hij onder zijn andere wonderdaden dagelijks nog groter wierd; en verzekerden ons dat dit beelt over veel jaren niet hoger dan een span was, en toen twee of misschien drie spannen hoogte had, en dat het dus dagelijks toenam; zeker, een ongerijmtheit, die men niet geloven kan, 't en waar men zo zot was, als zij.”
De spottende reactie van Della Valle en zijn gezelschap op het verhaal van de groeiende lingam zal de Indiërs zeker niet zijn ontgaan. Della Valle als goed Rooms-Katholiek, toch bekend met de beelden- en reliekenverering en de nodige wonderen die in zijn geloof aan sommige beelden en relieken werden toegeschreven, kon zich daarentegen niet vinden in vergelijkbare verering en wonderen in een andere religie.
![]() |
![]() Bron: www.delpher.nl |
“....Men zag dan veel van deze Gioghi in de
tempel bij d’afgoden, bij dewelken, of te minsten bij degenen die in de
holligheden des tempels geplaatst waren, men veel waskaerssen, en een grote
menigte van lampen onsteeken had. Deze afgoden waren niets anders, dan twee
stenen van middelmatige hoogte, gelijk twee paalsteenen, met hun gewone verwen geschildert. Ter rechte zijn van
deze afgoden was een steen, op de welk men een beeltenis uitgesneen had, en aan
hun slinke zijde een andere steen, van de gewone gestalte eens pijlers, daar
zij, gelijk ik meermaals gezegt heb, gewent zijn Mahadeu te vertonen. Maar voor
alle deze gestalten stond een ander gedaante van Mahadeu van kristal* gemaakt, aan welks voet zij hun
offeringen doen, die nergens anders in bestaan, als in melk, olie, rijs en in
andere diergelijke dingen. De Gioghi die voor een week in de tempel waren,
deden aan de genen, die ‘er inquamen geschenken van deze bloemen, dewelken rondom
deze afgoden verspreid lagen; daar af zij veel gelts kregen, ’t welk de
genen, die daar uit godvruchtigheit quamen, aan hen schonken”
*Een kristallen lingam
![]() |
Beschrijving door Tavernier Bron : www.delpher.nl |
Vijfde Hooftdeel : Van ’t geloof der afgodendienaars zo veel de Godheit aangaat
“Hoewel d’ afgodendienaars in d’Indien de zelfde eerbewijzingen, die men aan de ware Godheit alleen schuldig is, aan ’t schepsel bewijzen, gelijk aan de koe, aan d’aap, en aan verscheide gedrochten, zo is het echter zeker dat zij een enig oneindig almachtig en alwijs Schepper van hemel, en van aarde, en die door zijn tegenwoordigheit alles vervult, erkennen. Zij noemen hem in enige plaatsen Permesser* in anderen Paermaël*, gelijk omtrent de kust der Malabaren, en Wistnou in de taal der Braminen, die de kust van Koromandel bewonen. Dewijl zij misschien hebben horen zeggen dat de kringsche gestalte de volmaaktste van alle gestalten is, zo hebben, zo hebben zij getracht dit te verbeteren, met te zeggen dat God van een ovaalsche gestalte is; en om deze reden hebben zij gemenelijk in hun Pagoden een ovaalsteem, die zij van de Ganges meebrengen, en die zij als God aanbidden. Zij zijn zo vast aan deze dwaze inbeelding, dat de wijsten zelven onder de Braminen van geen redenering daar tegen willen horen. Men moet zich dan niet verwonderen van dat een volk, ’t welk zo quade leidlieden heeft, tot zulke grote en gedrochtelijke afgodendienst vervalt. Daar is een Kaste of Stam zo waangelovig in dit stuk, dat de genen, die van dit volk zijn, van deze ovaalsteentjes aan de hals hebben hangen, en daar mede tegen hun borst slaan, terwijl ze hun gebed doen”.
*De naam Permesser is Parameshwara in dit geval gebruikt voor Vishnu. Paermaël is Vishnu Parumal
Zowel Della Valle als Tavernier schreven geen woord over de oorsprong en betekenis van de “Ovaalsteen”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten